Column

Vrienden van Israël moeten niet jammeren over Gaza-foto

18-02-2013 09:03

Je kon er de klok op gelijk zetten: de winnaar van de World Press Photo 2012 was nog niet bekend gemaakt, of de spin- en framemachines begonnen op volle toeren te draaien. Vooral de zogenaamde vrienden van Israël mengden zich luidruchtig in het debat. De jury had – zo heette het – een politieke keuze gemaakt. Sommigen hadden het over ‘anti-israel-propaganda’. Volkskrantjournalist Chris Rutenfrans sprak zelfs van ‘hypocriet huilende mannen’ – ze hadden de bom immers zelf uitgelokt, begrijpt u? Enfin, World Press Photo kan dus voor onze vrienden van Israël ook al op de schroothoop der antisemieten. En eigenlijk is dat best een beetje gek.

World Press Photo is niet partijdig

De tweejarige Suhaib Hijazi en haar driejarige broer Muhammad zijn gedood nadat hun huis is verwoest door een Israëlische bom. De broer van de eveneens omgekomen vader draagt de lichamen naar de moskee.

De tweejarige Suhaib Hijazi en haar driejarige broer Muhammad
zijn gedood nadat hun huis is verwoest door een Israëlische bom. De broer van de eveneens omgekomen vader draagt de lichamen naar de moskee.

Sinds de eerste verkiezing in 1955 is dit welgeteld de tweede (!) keer dat het langlopende conflict tussen Israël en de Palestijnen de World Press Photo van het jaar levert – Het inmiddels alweer vrijwel vergeten Kosovo deed dat driemaal, Libanon ook, en laten we het niet hebben over Vietnam – en het conflict waarover het hier gaat is zowel ouder als langduriger dan alle genoemde conflicten. In 1993, de vorige keer, werd gekozen voor een foto die sterk de nadruk legde op agressie en haat – bij kinderen – aan Palestijnse zijde. Het zou onderhand eens tijd worden, zou je haast denken, dat het leed dat bij dit eindeloos dooretterende conflict hoort, ook eens werd vastgelegd op een manier die het bekronen waard is. Van vooringenomenheid kun je World Press Photo dus – historisch gezien – kwalijk beschuldigen.

Een neutrale foto die beide agressors beschuldigt

Bovendien – wat zien we nou eigenlijk? Er is geen enkele verwijzing naar enige dader op de foto. Wat uitvergroot wordt is het oorlogsleed van mensen. En om wat voor mensen gaat het? Vrij normale dertien-in-een-dozijn-wereldburgers, zo lijkt het. We zien mannen in westerse kleren. De meneer rechtsvoor draagt een jack van de Asociacion de Futbol de Argentina. De jongen naast hem loopt in een jack van FC Barcelona. Ze houden van het Europese voetbal. Meer specifiek vermoedelijk van Lionel Messi. De enige Arabische teksten zijn de koranverzen geschreven op de lijkkleden van de doden – voor het overige zien we slechts ons westerse, Latijnse schrift. Er is ook niet veel religieus aan de mannen te zien. Het zijn burgers. Geen religieuze zeloten of Islamitische terroristen. Het enige dat apert niet-westers is aan het gezelschap is het volledig ontbreken van vrouwen.

Met een beetje goede wil zou je de foto zelfs als onpartijdig kunnen lezen: de foto is zowel een aanklacht tegen de terroristische zeloten van Hamas, als tegen de vernietigende bombardementen van Israël. Waar extremisten en militairen oorlog voeren, worden gewone burgers de speelbal. En het slachtoffer: zo kijk je naar Messi, zo loop je in rouwstoet naar de moskee om je oom, een neef, en een nicht te begraven. Bom op het dak nummer zoveel. In het leed is de scène feitelijk universeel. We weten nu dat het Gaza is, maar het had in principe ook best Syrië kunnen zijn. Of – mutatis mutandis – Mali, Afghanistan of Somalië. Iedereen die in deze foto een verwerpelijke aanklacht tegen Israël ziet, of juist een welkome steun in de rug voor de Palestijnen, kijkt te oppervlakkig, en doet er goed aan eens kritisch na te denken over de eigen vooringenomenheid. Dat geldt dus zowel voor Gretta Duisenbergen als voor Chris Rutenfransen.

De Gaza-bias

Het meest wrange aspect van de foto is dan ook uiteindelijk niet de politiek-militaire, maar de journalistieke context. Dat brengt me bij nog iets dat opvalt als je wat langer naar de foto kijkt: in de rouwstoet zien we ook, tussen de familie, een tweetal westerse journalisten. Links achter houdt een fotograaf (met intelligente bril) zijn fotocamera in de lucht, rechts zien we een cameraman lopen met een filmcamera op zijn schouder. We zien bovendien hoe sommigen in de stoet reageren op de camera – de oudere man linksvoor springt daarbij het meest in het oog. De foto is niet in scène gezet – je kan zien dat de stoet in beweging is –  maar er is wel vrij duidelijk een bepaalde interactie tussen rouwenden en journalisten. De journalisten wisten waar ze moesten zijn op welk tijdstip, en wisten ook dat dit een gelegenheid kon worden om bruikbaar materiaal te verzamelen.

Het is veel te cynisch om het allemaal maar propaganda te noemen. Laten we wel wezen: de jongens zijn echt dood, en het verdriet en de woede zijn niet verzonnen. Maar de foto toont een mediarealiteit die wel specifiek is voor Gaza. Immers, het conflict loopt daar al jaren, en er werken al jaren journalisten die samen het gebied door en door kennen. Er circuleert, vergeleken met andere conflictgebieden ontzettend veel praktische kennis: men weet waar men moet zijn voor welke informatie en welke beelden. Omgekeerd kent de bevolking de journalisten ook – niet persoonlijk, maar wel als type, en men weet dat zij een brug vormen naar de wereld buiten. Dat maakt de kans dat zo’n foto in Gaza geschoten wordt veel groter dan in een oorlogsgebied dat slechts een enkeling goed kent. Zoals Syrië.

En dat is dus eigenlijk best wel ontluisterend. Dat de westerse media-infrastructuur zo’n grote invloed heeft op de visuele perceptie van ons nieuws. Dat we in 2012 dagelijks de doden in Syrië telden, maar de meest indringende beelden toch weer uit Gaza kwamen. Gewoon, omdat daar zoveel meer fotografen zoveel beter de weg kennen. Alleen al daarom is deze foto een terechte winnaar van World Press Photo of the Year 2012: het toont hoe niet de ernst van de situatie, maar de locatie van journalisten ook in 2012 nog onze blik op het nieuws bepaalde. En ja, dat is nogal schrijnend, maar wel iets dat er, denk ik, nogal toe doet. Ook, of misschien zelfs juist, als je vriend van Israel bent.